zondag 7 februari 2016

Het instituut



Er ging een rilling door Melchiors verstijfde lijf toen hij voetstappen hoorde. Licht piepende voetzolen. Hij verlangde ernaar dat ze vrouwelijk waren, maar vermoedde dat zijn verlangens illusies waren. Inderdaad was de persoon die in zijn gezichtsveld verscheen, een man. Hij had een rond kalend hoofd. Zijn snor was ijdel bijgepunt. Zijn ogen deden Melchior denken aan een voormalig chef op de afdeling Archivering. Even dom als dominant. Zijn wil was wet, ook als zijn wil niet in het belang van het bedrijf was.

“Ik ben Patras,” sprak de man. “Of dat mijn voor- of achternaam is, is voor jou een vraag en voor mij een weet.”
Melchior sloeg zijn ogen neer terwijl hij door de man bekeken werd. Hij realiseerde zich hoe  kwetsbaar opgesteld hij stond, zijn polsen en onderarmen door touwen tot een innige omhelzing gedwongen met een dikke gladde zuil. Hij voelde onder zijn ribbroek zijn slappe pikkie harder worden. Hij vroeg zich af of zijn Meester kon zien dat hem een aarzelend saluut gebracht werd. Een saluut aan een vertegenwoordiger van een instituut dat hem erin geluisd had. Iemand voor wie hij antipathie koesterde. Iemand die een man was.
“Ik ben belast met jouw intake,” zei Patras. Hij voelde in de zakken van zijn witte doktersjas. Hij diepte een document op, ongeveer tien aaneengeniete vellen. Melchior zag aan de bladindeling dat de tekst onderverdeeld was in genummerde alinea’s. Grote grijze blokken.
“Het rapport van jouw psycholoog,” sprak Patras. “Het schetst een tamelijk verontrustend beeld.”

Op z’n dooie akkertje kwam Patras dichterbij. Melchior bekeek zijn dure lakschoenen en schaamde zich de ogen uit de kop vanwege zijn halfstijve lul.
“Zij adviseert onderzoeken om vast te stellen in hoeverre de diagnose autisme gesteld moet worden. Zij adviseert onderzoeken om vast te stellen of je je gevoelens wel kent, of je wel empathie koestert, of het gebrek sociale relaties aan te gaan, onmacht is of onwil.”
“Daar hebben Lotte en ik inderdaad over gesproken,” mompelde Melchior uiteindelijk. “We hebben erover gesproken dat ik strikt vrijblijvend een bezoek zou brengen aan een instituut dat bij haar hoog aangeschreven staat. Maar toen ik hier gisteren aankwam…”
“Lotte adviseert gedwongen opname, voor onbepaalde tijd. Dat klinkt iets anders dan strikt vrijblijvend.”
Melchiors lijf sidderde toen Patras vlakbij kwam, zo dichtbij dat Melchior zijn eau de toilette en zijn aftershave rook. Hij had nooit zo bewust, zo opmerkzaam, de geur van een man opgesnoven.
“Dat is niet zoals we het besproken hebben,” stamelde Melchior. “Er zou een strikt vrijblijvend intakegesprek plaatsvinden….”
“Dit gesprek is strikt vrijblijvend,” sprak Patras. “Het staat nog lang niet vast dat je zult worden aangenomen als patiënt.”
“Het feit dat ik vastgebonden ben, geeft me nou niet bepaald een vrijblijvend gevoel,” mompelde Melchior. Hij probeerde Patras strak aan te kijken. Hij faalde. Zijn neergeslagen ogen ontwaarden de touwen die om zijn enkels zaten. Het felle wit vloekte met het aardse groen van zijn ribbroek en het aardse bruin van zijn sokken.
“Ben je autistisch, Melchior?”
“Waarom zou ik u daarover iets te zeggen hebben?”
Patras grijnsde. Hij kwam vlak voor Melchior staan. Hij monsterde Melchiors blik, de onrust in zijn lijf en in zijn gezicht. Melchior schrok toen Patras hem een klap in zijn gezicht gaf, een veeg met zijn vlakke hand.
“Omdat ik je dat vraag,” siste Patras. Waarna hij Melchior in zijn gezicht sloeg, beurtelings op zijn linker- en rechterwang. Het waren afgemeten klappen. Het was gedoseerde agressie. Maar Melchior werd er zo bang van dat hij al snel schreeuwde dat hij zou meewerken.
“Ik zal uw vraag beantwoorden,” stamelde hij, toen Patras opgehouden was met hem te slaan. De dreiging in zijn houding was echter niet geweken. Hij kon elk moment opnieuw uithalen.

“Ik…” Een autist is altijd eerlijk, schoot hem door het hoofd. Melchior had het altijd al zwakte gezien, maar Lotte had hem doen inzien dat het een deugd was. Hij voelde de touwen die bewezen dat hij gevangen was. Hij was overmeesterd en onderworpen. Onderworpen mannen waren in geen positie om te liegen. Zelfs proberen de waarheid te verzwijgen, was al dubieus.
“Ik herken de meeste symptomen van het Asperger syndroom,” sprak hij toen. “Ik heb bijvoorbeeld moeite om sociale interactie te begrijpen. Vooral ongeschreven regels, van die normen die er plotseling blijken te zijn zonder dat ze ooit expliciet meegedeeld worden. Beleefdheidsfrasen. Ik kan niet zo goed tegen mensen die iets anders zeggen dan ze bedoelen. Ik kan niet praten om het praten.”
“Is dat het enige?”
Heel even keek Melchior op.
“Is dat niet genoeg?” vroeg hij met neergeslagen ogen.
“Verre van,” antwoordde Patras.
“Ik heb moeite bij mijn gevoel te komen,” vervolgde Melchior haastig, voordat hij nieuwe klappen zou krijgen. “Ik kan er wel bij, maar heb vaak moeilijke omwegen, kronkelweggetjes, nodig om het te bereiken. Mijn gevoelens uiten gaat vaak niet makkelijk, niet natuurlijk. Dan word ik woedend of driftig, maar ik ben eigenlijk verdrietig. Cynisch word ik dan ook.”
“Klinkt als een aandoening die de meeste mannen hebben,” sprak Patras.
Hij kwam opnieuw erg dichtbij. Melchior voelde dat zijn hele lijf sidderde, zo bang was hij van deze man geworden.
“Je hebt een stijve lul,” fluisterde Patras, “Terwijl je aan een zuil vastgebonden bent. Is dat geen aandoening?”
“Ik heb lang gedacht van wel,” mompelde Melchior.
“En nu?”
“Het is iets wat bij me hoort. Iets wat is. Iets wat me nooit meer zal verlaten.”
“Maar nu word je verraden door je eigen lijf. Volgens alle geldende normen zou je hier verkrampt en verstijfd moeten staan, vol van woorden als dit is tegen de afspraken, ik heb toch mijn rechten en – de klassieker – dit kunt u niet ongestraft met mij doen….”
“Ik…,” Melchior probeerde te bedenken, te verklaren waarom hij niet volgens de geldende normen reageerde. Hij voelde zich te kwetsbaar, te veel in verwarring om woorden te kunnen vinden.
“Je lijf is een verrader," zei Patras. "Het lijkt wel een vrouw.” Hij stiet een korte lach uit.
“Het lijkt wel Lotte,” zei hij toen. “Ze heeft je verraden, Melchior. Ze heeft het rapport net even wat anders verwoord als met jou besproken. Zodat je argeloos in de val liep…”
“Lotte is geen verraadster,” sprak Melchior op heftige toon. “Lotte heeft het beste met me voor….”
In eerste instantie was het lachje op Patras’ gezicht vol spot. Maar zijn gelaatstrek veranderde.
“Ik denk dat je gelijk hebt,” sprak hij toen. “Ik denk dat Lotte inderdaad het beste met jou voor heeft.”

“Ben jij biseksueel, Melchior?” vroeg Patras vervolgens.
“Tot nu toe heb ik mijzelf nooit zo beschouwd.”
Maar alle zekerheden hadden hem verlaten. Ondanks zijn moeiten om zichzelf staande te houden in de maatschappij, mee te doen, te functioneren, had hij zichzelf beschouwd als een vrij man, qua denken vrij genoeg om zijn eigen keuzes te maken. Maar nu bleek hij in de val gelopen, stond hij hier weerloos te staan, beroofd van keuzemogelijkheden, en werd hij belaagd, geïntimideerd door een man. En zijn lul was keihard.
“Ik ben wel biseksueel,” sprak Patras. “Heel erg zelfs.”
Patras strekte zijn hand, raakte Melchiors wang en aaide die.
 “Ik val op je, Melchior,” zei hij. “Ik val op tengere mannen met trouwe, eerlijke ogen. Ik val op mannen die kunnen verliezen. Mannen die rustig blijven wanneer hun dunne polsen in touwen gevangen zijn. Mannen die slikken en accepteren. ”
Patras betastte de kraag van Melchiors bloes en de huid van zijn hals daarboven. De wrikkende bewegingen van zijn armen hadden ontnuchterend weinig effect op de touwen. Hij voelde zich  hopeloos zielig. Het accepteren viel hem maar wat zwaar.
“Heb jij ook een stijve?”
“Dat is voor jou een vraag en voor mij een weet.”
Melchior beloerde de hand van de man die zijn kin, hals en oor streelde. Toen Melchior zijn hoofd afwendde dwong de hand, venijnig knijpend, zijn hoofd terug recht en zijn ogen terug open. Patras lachte toen zijn andere hand Melchiors broek beroerde, zijn kruis verkende. Hij werd betast en geaaid. Drukkende vingers stelden onomstotelijk vast dat zijn lul stijf was.
“Vind je… Vind je het belangrijk dat ik op je reageer, vind je het leuk dat ik… dat ik toch wel enigszins ontvankelijk voor jou blijk te zijn?”
“Ik wist dat je dat zou zijn,” antwoordde Patras. “Blijf je volhouden dat je heteroseksueel bent? Denk jij nog steeds aan Lotte en aan Lotte alleen? Of denk je wellicht aan de vrouwen die jou gistermiddag in de wachtkamer kwamen bezoeken….”

Dat waren de verraadsters, bedacht Melchior, terwijl hij zijn lijf liet wrikken en zijn vuisten balde van onmacht. Bij de balie leek alles nog normaal. Hij werd gewoon vriendelijk begroet door gewoon een leuk meisje. Hij werd naar een wachtruimte gedirigeerd met meer patiënten. De meesten oogden normaal, geen waanzinnige ogen, tics of dwangmatig ijsberen. Er werden tijdschriften over tuin- en woonideeën gelezen.
Maar tegen vieren was de wachtkamer leeg en zat alleen Melchior er nog. Hij keek steeds vaker op zijn telefoon voor de tijd. Hij ging ijsberen, tegen het dwangmatige aan. Hij begon serieus te overwegen zijn jas en tas te pakken en te vertrekken. Al had Lotte dan nog zo nadrukkelijk gezegd dat haar collega echt een topper was in het autismewerkveld.

“… Ik… Ze overvielen me gewoon. Ik heb nog geprobeerd hen met woorden tot rede te brengen, maar ik werd simpelweg overmeesterd. Ik probeerde te vechten, vocht als een leeuw, maar….”
“Maar nu ben je oh zo stil en oh zo gedwee. Als een vrouw je wil overmeesteren, vecht je als een leeuw, maar als een man hetzelfde met je doet, dan…”
“Nu is het anders,” riep Melchior uit. “Nu ben ik toch al kansloos. U… je… ik… Bij u zat ik vanaf het begin in een ondergeschikte, onmachtige positie. Stond.”
Plotseling stond het huilen hem nader dan het lachen. Plotseling voelden de touwen weer als vijanden.
“Je bent helemaal geen vechter,” fluisterde Patras. Met de rug van zijn hand aaide hij Melchiors wang.
“Een vechter zou proberen me te bijten,” fluisterde hij.
Melchior voelde het verzet dat sluimerde in zijn buik, het verzet dat hem inderdaad ingaf om te bijten. Maar hij voelde ook het verlangen Patras te laten begaan, hem te gunnen wat hij wilde hebben. Al was en bleef het een man die hij niet mocht, met die dominantie van hem, die schaamteloze grijns, dat bezitterige, pocherige, betweterige. Maar de touwen logen niet. Of hij Patras nou mocht of niet, vertrouwde of wantrouwde, Melchior was de onderliggende partij. Hij was de overmeesterde. Hij was de onderworpene. Op dat gevoel reageerde zijn lichaam.  
“Mijn masochisme is biseksueel,” antwoordde Melchior. “Dat blijkt ook al wel uit mijn fantasieën. Maar voor wat betreft seksualiteit ben ik heteroseksueel, denk ik.”
Melchiors gelaat was vertrokken toen zijn bloes werd gepakt. Er werd een knoopje opengemaakt.
“Is dit geen seksualiteit dan?”
Knoopje voor knoopje werd opengemaakt. Melchior had geen keus dan toe te laten dat het gebeurde. Hij snoof er mismoedig bij en het huilen stond hem nader dan het lachen, maar het feit dat de touwen hem tegenhielden, hem beletten zichzelf te verdedigen, wond hem op.
 “Ja dit is seksualiteit,” bekende Melchior. Zijn staarde voor zich uit tot zijn buik bloot en zijn schouders ontbloot waren. Hij kon in Patras’ ogen zien dat zijn aanblik hem opwond.
“Met neuken heb ik eerlijk gezegd nooit zo veel gehad. Wederrechtelijke vrijheidsberoving is voor mij spannender.”
Zijn buik werd bevoeld. Melchior gaf zich stukje bij beetje over aan de liefkozingen, die van de seksuele verhoging in zijn kruis een heuse koortsaanval maakte. Maar plotseling deden de handen hem pijn. Patras draaide aan en kneep in zijn tepels. Hij gaf Melchior een venijnige stomp in zijn buik. Hij duwde zijn been tussen zijn knieën en ramde hem in zijn kruis. Melchior kermde.
“Met lieve dingetjes heb ik eerlijk gezegd nooit zo veel gehad. Marteling is voor mij spannender.”

“Marteling,” herhaalde Melchior, nadat de hand weg was. Patras was bij hem vandaan gelopen. Hij had een gordijn achter zijn bureau weggeschoven. Er bleek een nis achter te schuilen. Een nis waarin stellages stonden. Rekken met zwepen.
“Ik zeg maar eerlijk waar het op staat,” hoorde Melchior Patras zeggen. “Ik begreep zojuist dat je daar prijs op stelt.”
In de nis hing een groot kartonnen bord, vol met haakjes waaraan attributen hingen. Patras selecteerde eerst een rol duct tape. Vervolgens pakte hij een stanleymesje. Melchior beloerde hem met wezenloze ogen terwijl Patras met deze attributen bij hem terugkeerde.
“De intake wordt ingevuld met een marteling,” sprak Patras. In de zak van zijn doktersjas bleek nog een vel papier te zitten. Een A4’tje dat aan één kant bedrukt was.
“Ik ga je martelen totdat je deze verklaring tekent,” sprak Patras met wild glanzende ogen. “Met het tekenen van deze verklaring stem je in met gedwongen opname voor onbepaalde tijd. Met het tekenen van deze verklaring stem je ermee in dat de staf van deze instelling, en niet jij, bepaalt of en wanneer je ooit terugkeert in de maatschappij.”

Patras lachte Melchior vriendelijk toe. Melchiors armen vochten, nu uit alle macht, maar bleken geen partij voor de touwen.
“Je mag nu meteen tegen me zeggen dat je tekent. Dan maak ik één arm los, duw een pen erin, en twaalf paraafjes en een handtekening later gaan we samen in de kantine beneden een biertje drinken.”
Melchior gaf geen antwoord. Zijn ogen vroegen. Ze smeekten. Om een aanknopingspunt, een reden.
“Je bent een vreselijk lieve jongen,” sprak Patras. “Die mooie groenige ogen zullen zelden kwaad kijken. En liegen kunnen ze ook niet of nauwelijks.”
Hij trok een strook tape los en scheurde hem van de rol. Hij kwam tegenover Melchior staan.
“Eigenlijk verdien je respect, zo zuiver als je bent,” sprak Patras. Vervolgens plakte hij de strook tape dwars over Melchiors lippen. Razendsnel scheurde Patras een tweede strook.
“Eigenlijk wel. Eigenlijk verdien je het om bedachtzame zinnen te spreken in welgekozen formulering. Als je wat zegt, is het best de moeite waard.”
Hij plakte de tweede strook. Melchiors mond zat dichtgeplakt.
“Als je wat zegt,” herhaalde Patras. Grijnzend volgden zijn ogen de traan die over Melchiors wangen biggelde.
“Ik dacht dat je niet bij je gevoel kon,” spotte hij.
“Deze wereld behoort toe aan de doortastende mannen,” sprak hij vervolgens. “De mannen die opblazen en overdrijven, opscheppen en opsnijden. Donald Trump, Wladimir Poetin, Viktor Orban. De mannen die de waarheid vertellen, de mannen die bescheidenheid kennen, nuances uitspreken, dat zijn de mannen die verliezen. Je lijkt me een hartstikke intelligente kerel, maar helaas, de reden dat je tegen deze zuil vastgebonden staat, is niet jouw conversatietalent.”

Patras toonde Melchior het stanleymesje. Patras kon zien dat het mes Melchior bang maakte. Het mes maakte het wel erg moeilijk te geloven dat hij deze man kon vertrouwen. Moest vertrouwen.
“Als een nieuwe patiënt arriveert, komen we altijd even naar het hok van de beveiliging om de camerabeelden te bekijken. Er hangen camera’s in het hele complex, ook in de wachtkamer…”
Het stanleymesje prikte in Melchiors broekspijp. Bij zijn dij werd een gaatje gemaakt.
“Ik heb alles gezien, lieve Melchior. Ik heb gezien dat je loog zojuist. Ook jij bent uiteindelijk niet meer dan een vuile leugenaar.”
Patras blik was zo intens dat Melchiors ogen wel moesten vluchten. Zijn kin werd gegrepen. Zijn hoofd werd teruggedraaid. Hij moest Patras aankijken, hem tonen dat zijn ogen betraand waren.
"Ik heb met eigen ogen gezien dat het nogal tegenviel met dat verzet van jou. Natasja had weinig moeite met jou inpalmen.”

Natasja. De lange, oh zo tengere vrouw, met haar bleke huid en haar donkere haren en ogen. Die ogen die geen tegenspraak duldden.

Waren er echt camera’s?

“Ze zei tegen je dat Elena, de autismedokter, helaas wegens een spoedgeval, ernstige gedragsproblemen met een zwaar autistisch kind, de kliniek voortijdig had moeten verlaten. Er werd voor morgen een nieuwe afspraak ingepland. Toen je zei dat je dan maar zou gaan, zei Natasja dat dit helaas niet zou gaan.”

Er waren echt camera’s.

“Die woorden alarmeerden je, maar je zei niks. Je keek toe hoe Natasja’s metgezel, Cindy, snel bij jouw jas aan de kapstok en bij de deur ging staan. Je begreep dat dit niet toevallig was. Toen Natasja vervolgens tegen je zei dat je helaas een nacht zou moeten blijven, zei je nog steeds niks. Geen tegenwerping. Geen gebekvecht.”
"Je begrijpt toch zeker wel dat het instituut het risico niet nemen je vrij te laten gaan en staan waar je wilde,” imiteerde Patras Natasja. “Daarvoor is het rapport van de psycholoog te alarmerend. Pas bij die woorden sputterde je wat. Als je op dat moment Natasja recht in haar gezicht uitgelachen had en vervolgens recht op Cindy afgelopen zou zijn om je jas te pakken, dan zou ze je niet tegengehouden hebben. Ook Cindy is echt niet zo’n vechtersbaas hoor. Ze is forsgebouwd en ze roeit als een bezetene in het fitnesscentrum, maar een beetje man kan ze echt niet aan…”

Melchior trotseerde, nog steeds gedwongen, Patras’ ogen. Er welden tranen op. Inmiddels had Patras zijn rechterbroekspijp bijna helemaal doorgesneden. Melchiors ribbroek werd omgezet in hotpants.
“Maar ja dat deed je niet, hè? Je vermijd conflicten. Meegaand. Als Natasja het wil, dan moet ik maar  een nachtje hier blijven, dacht je. Ik pas me wel weer aan.”
De pijp kwam op z’n enkels te liggen, bovenop de touwen. Patras prikte een gaatje in Melchiors andere broekspijp.
“Je was enorm aandoenlijk om te zien toen Natasja je meedeelde dat ze je helaas moest boeien. Voorschrift van het huis. Patiënten bij wie nog geen diagnose was gesteld, worden uit voorzorg beschouwd als vluchtgevaarlijk en dus bij verplaatsingen van hun vrijheid beroofd.”

Het mesje sneed.
“Je wist niet wat je hoorde. Je wist niet hoe je moest reageren. Natasja’s onverbiddelijke ogen gaven je een hint. Doe maar wat zij zegt. Doe maar wat zij wil, dan is het goed. En dus bood je haar je polsen toen zij jou haar handboeien toonde. Zonder enig verzet te plegen…”
Ook de andere pijp was tot op z’n enkels geduwd. Patras streelde Melchiors licht behaarde dijen. Testte de kracht in z’n knieën. Deed met een schopje zijn schenen pijn.
“Op dat moment heb ik in mijn vinger opgestoken om de intake te mogen doen,” sprak Patras. “Want ik hou van lijdzaam. Ik hou van illusieloos.”

Melchiors lijf kronkelde toen hij meer schoppen kreeg tegen z’n schenen en kuiten. De punten van Patras’ lakschoenen waren keihard. Melchior kermde toen Patras hem voluit schopte.
“Op dat moment ben ik gestopt met kijken. Ik wilde geen story spoilers zien…”
Patras’ intense blauwe ogen eisten Melchiors volle aandacht op. Melchior voelde dat hij aan de knoop en rits van zijn broek zat. Ze werden opengemaakt.
“Je zult wel een tocht door de gang hebben gemaakt. Je zult wel naar een behandelkamer gebracht zijn. Daar hebben de vrouwen samen jouw polsen opgetild om jouw handboeien vast te maken aan een metalen ring. Een ring die vervolgens hoger getakeld wordt, zodat je met gestrekte armen en gestrekt lijf komt te staan, hielen los van de vloer.”
Schaamteloos bevoelde Patras zijn geslacht. Melchior moest ervan grienen, zo verschrikkelijk vond hij het om weerloos te moeten ondergaan. Maar tegelijkertijd was zijn lul keihard en kreunde hij alsmaar geiler onder de aanrakingen.
“En dan word je overal betast en beklopt om vast te stellen dat je nergens wapens verborgen houdt...”
Patras duwde Melchiors broek met schokjes langs zijn billen. Toen hij er voorbij was, liet hij hem los. Hij zakte tot op zijn enkels.

“Hebben ze je naakt uitgekleed of mocht je je kleren aanhouden? Knik ja, naakt uitgekleed, of nee, ik mocht mijn kleren aanhouden.”
Melchior schudde nee.
“Jammer,” spotte Patras. “Tja, je bent ook al 51. Bij een jongeman waren die vrouwen nog wel even verder gegaan. Je wordt er niet mooier op met het klimmen der jaren. Er gaat steeds meer lubberen…”

Melchior keek Patras smekend aan toen de punt zijn stanleymesje de stof van zijn onderbroek te pakken had. Hij voelde tranen uit zijn ogen glippen toen het mesje sneed. Bij zijn heup werd het broekje vernield.
“Maar ik wil dat je naakt bent, omdat ik je dan beter kan martelen.”
Het mesje sneed ook bij zijn andere heup. Het textiel liet los van zijn huid. Patras gaf een ruk aan de resterende stof en Melchior was naakt.
 “Jonge jongens of meisjes zijn mooier wanneer ze naakt zijn,” zei Patras. “De huid is gaver en gladder. Minder plooien en rimpels. Maar de kwetsbaarheid die het naakt zijn tot gevolg heeft, heeft geen leeftijd. Die is altijd aandoenlijk.”
Patras raakte met zijn vingertoppen Melchiors lul. Hij bevoelde hem vanaf de stam, omhoog tot de rode blote eikel.
“Het feit dat je geen weerwoord hebt, vind ik ook aandoenlijk,” sprak hij. “Je kunt alleen met me communiceren via de reacties van jouw lichaam op mijn aanrakingen. Als licht autistisch persoon besef je misschien niet dat je daarmee alles vertelt wat ik van je wil weten. Jouw lichaamstaal is nog directer en nog eerlijker dan jouw woorden. “
Melchior zag zijn lul schuin omhoog staan, de top rood en jeukerig. Hij voelde zijn lijf hunkeren naar meer, heftiger aanrakingen.
“Het is een leugen,” dacht hij. “Hoe kan mijn lijf beweren dat het ervan geniet een speeltje te zijn? Niet als de speler een man is. En al helemaal niet als de speler van plan is me te martelen.”
Maar Melchiors lijf bleef hunkeren. Ook toen Patras bij hem wegliep en bij hem terugkeerde met een cassette met naalden. Hij trok een naald los. Hij toonde hem zijn slachtoffer. Melchior sloeg zijn ogen neer voor het verlangen, het boosaardige plezier in Patras ogen. Hij zag zijn lijf een terugtrekkende beweging maken toen diens hand kwam. De hand kreeg zijn tepel zonder moeite te pakken. Even later begroette Melchior met een felle ademtocht de pijn van de punt van de naald die zijn tepel doorboorde. Het prikje was fel, de napijn een licht schrijnen.
Er kwam een tweede naald uit het doosje. Melchior wrikte met zijn armen, alleen om te ondervinden dat hij nog altijd een weerloos slachtoffer was. Er was geen ontsnappen aan de pijn. Met verweesde ogen keek hij toe hoe Patras zijn tepel pakte en tussen zijn vingers opwond. Hij bekeek de naald. Hij besefte dat hij verlangde naar de pijn. Hij kreeg wat hij verlangde.

“Hoe veel mannen hebben net als ik tegen deze zuil gestaan?” zou Melchior hebben willen vragen, maar hij kon niet spreken, alleen maar kijken naar een nieuwe naald, en voelen hoe gladde, behoedzaam opererende vingers zijn tepel zocht, vond, opwond. Waarom deed de gedachte hem verdriet dat hij niet de eerste en waarschijnlijk niet de laatste is, noch de jongste of de mooiste. Of de minst kleinzerige, dacht hij, nadat hij de tape liet knisperen van het misbaar dat hij maakte.
“Ik kan er niks van,” dacht hij, toen hij zijn lijf mismoedig liet kronkelde, in de wetenschap dat er een nieuwe naald aankwam.
“Stilstaan,” dacht hij, op het moment dat hij Patras’ vingers voelde. Hij zette zijn dijen schrap.  “Overgave,” dacht hij.  Hij keek Patras aan. Ogen vol tranen. Een lul die weer stijver werd toen zijn tepel vastgepakt werd en de naald in de aanslag gebracht werd.
“Doe me maar pijn,” dacht Melchior, voor hij zijn ogen sloot en zijn eigen gekreun beluisterde, van pijn.
“Hij vindt me lekker,” dacht Melchior, toen alle naalden uit het doosje in een krans in zijn tepels gestoken zaten en Patras hem stond te bekijken. Eigenlijk kon hij die gedachte niet geloven. Zo veel soeps was hij niet. Een onopvallend man. Maar wel was hij lang en slank, door heel veel te fietsen maar een luttele paar kilo’s te veel.
“Wil je al tekenen?”
Melchior bleef voor zich uit staren, zich pijnlijk bewust van zijn naaktheid, zijn onvoorstelbare kwetsbaarheid. Als antwoord kroop zijn lul de lucht in.
“Dat beschouw ik als een nee,” grinnikte Patras.

Niet veel later stond Patras tegenover hem met een veeprikker. Melchior voelde adrenaline door zijn lijf gieren. Hij wist bij God niet hoeveel pijn hij nu te verduren kreeg.
De eerste schok kreeg hij op zijn been. Hij kermde van schrik. Hij bleef kermen toen hij na die eerste schok opnieuw aangevallen werd. De pijn deed hem kermen, maar het ergste was besef dat hij niet weg kon, dat er geen ontsnappen was aan die pijn, en dus ook niet aan de angst voor die pijn. Geen keuze hebben, dat was het ondraaglijke aan marteling, besefte Melchior.

“Stil staan,” brulde Patras. Het duurde nog even voordat zijn woorden tot Melchior doordrongen. Wie was zijn Meester? Was het de angst die zijn lijf aanzette tot kronkelen, of was het Patras?
Een paar seconden later stond Melchior roerloos. Hij sloeg zijn ogen neer voor het genot in Patras’ ogen. Nu zag hij zijn naakte lichaam, zijn dijen en heupen lichtjes sidderend. Zijn ooghoeken zagen de veeprikker. Hij kwam. Beide puntjes raakten zijn ballen aan. Melchior wierp zijn hoofd in zijn nek en registreerde de pijn, zo hevig dat hij wel moest kronkelen, en kermen. Naderhand waren zijn ademtochten zo heftig dat de tape ervan knisperde. Weer werd hij aangevallen. Weer was het onmogelijk om zijn  dijen stil te houden. Hij moest wel wrikken, dansen, wringen, kronkelen, voor zover de touwen hem dat toestonden.
“Je kunt het niet,” hijgde Patras. “Je kunt je niet overgeven. Zelfs al zou je mijn voorbeeldige slaafje willen zijn, dan nog kun je je niet overgeven. Je bent gewoon te bang voor deze pijn.”
De veeprikker raakte zijn ballen vol. Melchior gilde het uit. Vervolgens probeerde zijn lichaam de volgende prik te ontwijken, maar toch werd zijn heup getroffen. Hij voelde een steek, een gevoel van verlamming, een gevoel dat hij na vandaag, na deze marteling, een kreupele zou zijn. Invalide gemaakt. Hoe veel zou hij moeten opgeven voordat zijn Meester tevreden was?
Hij keek hem aan en zag de waanzin in zijn ogen sluimeren. Hij incasseerde een nieuwe voltreffer in zijn ballen. Zijn lijf vocht nu in plaats van dat het zich overgaf. Zijn lijf probeerde te overleven.

Maar toen de veeprikker weg was en Melchior alleen gelaten stond te wachten, zich pijnlijk ervan bewust dat hij nog altijd naakt en nog altijd weerloos was, en dat hij zelf niet de macht had om iets aan deze toestand te veranderen, toen werd zijn lul opnieuw stijf, werd zijn lichaam opnieuw warm en jeukerig.
“Ik ben zijn ideale slachtoffer,” bedacht Melchior. Van die gedachte moest hij huilen.
Patras kwam wederom op hem af. Schuchter beloerde Melchior de ogen waarmee zijn Meester hem bekeek.
“Ik ben zijn liefje,” bedacht hij beduusd.
“Wil je nu tekenen?”
Melchior boog zijn hoofd toen Patras vlakbij kwam. Hij was een kop groter, maar voelde zich totaal onderworpen. Hoe had hij ooit kunnen denken dat hij een vrij man was? Hoe had hij ooit kunnen denken dat hij recht had op bewegingsvrijheid, het recht bezat om kleren te dragen? Hoe kon hij denken dat hij nee kon zeggen, tegen wat voor plan zijn liefje dan ook met hem voorhad?
Melchior schudde zijn hoofd.

Patras toonde hem een zilverkleurige buis van een centimeter of tien lang, met een eikelvormige top.
“Ben je ooit van achteren gepenetreerd?”
Melchior schudde zijn hoofd. Zijn starre ogen verrieden dat hij zich misbruikt voelde. Toen de buis zijn dijen raakte, probeerde hij ze op slot te houden. Patras keek naar hem op met ogen die vroegen. Ogen die eisten. Melchior gaf ruimte en de buis gleed tussen zijn dijen. Vervolgens tikte hij zijn anus aan. Patras richtte en zette druk. Met een schokje gleed de buis een stukje bij Melchior naar binnen. Melchior sloot zijn ogen en met zachte kreungeluiden bracht hij zich ertoe zijn lichaam te laten meewerken in plaats van tegenwerken, zodat de buis hem dieper en dieper kon penetreren. Pijn deed het niet, maar toen de buis volledig naar binnen geschoven was, bezorgde hij Melchior een branderig gevoel. Met tape werd de buis vastgezet. Vervolgens bevestigde Patras draadjes aan het uiteinde. De draden sloot hij aan op een kastje.
Melchior staarde in een onbekende verte toen met behulp van zachte ronde plakkers elektroden op zijn scrotum bevestigd werd. Hij voelde zich alleen. Alleen met zijn angst voor een onbekende pijn. Hij had gelezen dat het toegediend krijgen van elektrische schokken nagenoeg onverdraaglijk was.
Met een laatste plakker werden elektrodes bevestigd aan de zijkant van zijn lul en bovenop zijn eikel. Patras’ zachte vingertoppen knepen in Melchiors vlees totdat zijn lul helemaal stijf was en totdat hij kreunde van verlangen.
“Stockholm syndroom,” dacht Melchior, terwijl hij zich klaarmaakte, voorbereidde, van plan om zijn uiterste best te doen de pijn als een man te dragen. Als een voorbeeldig slaafje.
Ten slotte zette Patras twee knijpertjes bovenop de krans van naalden die in zijn tepels staken.

Met het kastje in zijn hand, alle draden aangesloten, kwam Patras tegenover Melchior staan. Hij lachte toen een beweging van zijn hand richting grote zwarte draaiknop Melchior een wilde grom ontlokte.
“Dit is de speelstand,” zei Patras. “Deze stand gebruik ik als ik seksspelletjes speel.”
Melchior schrok van de puls die hij voelde in zijn geslachtsdelen, bij zijn tepels en diep in zijn anus. Na even wennen moest hij toegeven dat de pijn best te verdragen was. Met zijn ogen dicht begon hij het geklop te voelen als seksuele stimulans. Hij werd er geil van.
“En dit is de stand die ik voor jou gebruik,” sprak Patras, waarna een wilde schokgolf door Melchiors lijf trok, een pijn die zijn hoofd in zijn nek wierp, een pijn die hem een dusdanig heftige kreet ontlokte dat de tape op zijn lippen losliet. De schok duurde maar heel even, besefte Melchior, toen hij stond uit te hijgen. Maar Patras was nog steeds tegenover hem en zijn hand lag bovenop de knop. Hij bekeek Melchior met wilde ogen.
“Nee,” mompelde Melchior. Vervolgens jammerde hij van pijn omdat Patras voor de tweede keer de knop omdraaide.
“Eindelijk wordt het leuk,” hoorde Melchior Patras zeggen. “Eindelijk spelen we om hoge inzetten.”
“Nee, alsjeblieft,” stamelde Melchior. “Niet nog eens, alsjeblieft….”
Maar zijn woorden gingen verloren in nieuwe, heftige jammerkreten.
“Vind je het nog steeds fijn om mijn masochistische vriendje te zijn?”
“Ik…” Melchiors ogen vluchtten. Een hand die zijn kin greep, dwong zijn gezicht terug te draaien en dwong zijn ogen open.
“Het verlangen om te verdragen wat je wil dat ik verdraag, is nog steeds niet uitgeblust,” fluisterde Melchior. Waarna hij moest huilen. En waarna hij een nieuwe schok kreeg.

Pas toen Patras vroeg of Melchior wilde tekenen, zei hij ja.
Patras’ ogen twinkelden toen hij Melchiors armen en polsen losmaakte. Zodra zijn rug los kwam van de zuil, werd hij meegetroond. De vrijheid die Melchior voelde, vrijheid om zijn ledematen te kunnen bewegen was een illusie. Mentaal was hij tot niks in staat, behalve dan Patras gehoorzamen.
Aangekomen bij het bureau, kreeg hij een pen in zijn hand. Het papier werd op het blad gelegd en naar hem toe geschoven. Patras wees met zijn vinger het kruisje en stippellijntje aan. Melchior plaatste een handtekening. Hij wist dat het een handtekening was waarmee hij het recht om zijn eigen keuzes te maken, opgaf. Hij was er klaar voor. Hij wilde niks meer te kiezen hebben.

“Op je knieën,” hoorde hij. Hij gehoorzaamde. Hij keek op naar zijn Meester toen die zijn doktersjas losmaakte. Hij deed zijn gulp open. Hij haalde een lang, dun lid tevoorschijn. Hij bood het Melchiors lippen aan.
“Heb je wel eens een man gepijpt?”
Melchior schudde zijn hoofd.
“Dan wordt het tijd om te onderzoeken of je daartoe in staat bent,” sprak Patras. Hij drong zijn lid aan Melchiors lippen op. Met moeite kreeg hij zijn lippen zo ver dat ze het vlees, de roze huid, toelieten. Het vulde zijn mond. Het vulde hem vernederend volledig.
Hij bekeek Patras’ ogen terwijl zijn handen wederom achterop zijn rug vastgebonden werden. 
“Als ik het niks vind, krijg je vanavond een maal dat door een kok bereid is en slaap je vannacht in een ruim zacht bed,” sprak Patras. “Maar als ik het lekker vind, dan krijg je vanavond water en brood en slaap je geketend in een ongemakkelijke houding...”

“Snap je dat?”
Melchior knikte.
“Snap je het echt?”
“Ik snap wat of wie ik ben,” zei Melchior zacht.
“Wat of wie ben je dan?”
“Minder dan niks,” antwoordde Melchior.

Hij sloot zijn ogen. Hij voelde het vlees in zijn mond rillen. Hij krulde zijn lippen eromheen. Hij begon met toewijding te zuigen.

vrijdag 8 januari 2016

De zagerij



“Wilt u dan misschien hier tekenen?”

Eén van de agenten door wie ik gearresteerd was, diepte een formulier op uit de broekzak naast de lege plek op zijn holster. De boeien die hij daar gedragen had, voelde ik rond mijn polsen zitten.

“Een bevestiging van de overdracht,” verduidelijkte zijn collega, een jonge pokdalige vrouw met een gezicht dat verried dat haar leven zwaar was. “Nu er strikt genomen geen aanklacht is, moeten we zwart op wit hebben dat de gevangenis de arrestant toch in hechtenis neemt.”

“Het is een voorzorgsmaatregel”, sprak de gevangenisdirecteur.  Haar blauwe ogen bekeken me als haar cadeautje. “Ik acht deze man zeer wel in staat opnieuw de openbare orde te verstoren…”

“Er wás geen sprake van ordeverstoring,” viel ik nogmaals wanhopig uit. “Ik liep gewoon een beetje rond toen ik plotseling werd klemgereden. Gewoon op het trottoir. Bovendien heb ik nog amper iets gedronken.”

“U bent dus van plan veel meer te gaan drinken,” merkte de gevangenisdirecteur op. De zolen van haar plompe schoenen piepten op het gladde zeil terwijl ze me naderde, tegenover me kwam staan, twee koppen kleiner dan ik. Ook in haar vormloze uniform was ze smal in de taille. “En mannen die drinken, verstoren de orde.”

“U kunt me niet vasthouden omdat u denkt dat ik in de toekomst de orde zou kunnen verstoren,”  betoogde ik. “Dat recht heeft u helemaal niet.”

“Ik vind dat u de orde nu al verstoort,” sprak de gevangenisdirecteur ijzig. Ik keek ongelovig naar de mondknevel die ze uit haar zak haalde. Ik zette een snelle stap naar voren. Mijn handen gingen de lucht in. Al was ik geboeid, ik kon haar nog steeds met beide handen tegelijk aanvallen. Maar ik aarzelde, vanwege iets in haar verschijning, iets dat glansde in haar ogen. Mijn schouders werden gegrepen werden door de medewerker van de gevangenisdirecteur. Haar handlanger. Een man die eruit zag alsof hij niet tot tien kon tellen noch zijn eigen veters kon strikken. Maar sterk was hij wel. Zonder noemenswaardige moeite kreeg en hield hij me in bedwang. Ik trotseerde de blikken van de gevangenisdirecteur. Ik wist dat ze het besef van mijn nederlaag in mijn ogen las.  Ze toonde me de knevel. Ze duwde hem voorbij mijn lippen. Terwijl hard plastic mijn mond vulde en mijn tong klem zette, vulden tranen mijn ogen.

“Dit is beter,” zei ze. De voldoening was van haar gezicht af te scheppen.



Ik bekeek haar geblondeerde haren terwijl ze tekende. Ze had ze losgemaakt zodra ik aan haar bureau verschenen was en ze de reden aanhoorde waarom de agenten me gearresteerd hadden: a) omdat ze me niet kenden, b) omdat er een tip van het hoofdbureau gekomen was dat onbekenden het gemunt zouden hebben op de kas van de zagerij, en c) omdat ik mij ‘op verdachte wijze’ door de hoofdstraat voortbewogen had.

Ze had me vragen gesteld. Over de reden dat ik Coleham bezocht (ik was op een campertrip door Amerika en ik had deze vlek op de kaart als pleisterplaats uitgekozen). Over de zagerij (waarvan ik geen idee had dat die er was) en over dat verdachte voortbewegen (Wat gewoon kuieren en etalages bekijken was. Oh ja, ik had ook een paar mooie vrouwen bekeken, maar was dat tegenwoordig een misdaad?).

“Ja dus,” dacht ik, terwijl ik de boeien om mijn polsen bekeek. Ik voelde een duw in mijn rug van haar handlanger. Ik begon te lopen. Ik volgde het gordijn van haar haren over haar schouderbladen. Haar licht wiegende billen leidden me  langs een openstaand traliehek. Een meter of 20 verderop hielden we halt voor een gesloten traliehek. Ze bekeek me vorsend terwijl haar assistent het hek opende. Ze leek waakzaam, beducht voor een nieuwe uitval. Ze wist nog niet dat het vuur van mijn verzet geblust was.  Het verzet tegen mijn arrestatie sluimerde nog na in mijn buik, maar door boeien, een knevel en die schitterende blonde haren had ik me geschikt in mijn rol als gevangene. Haar gevangene.



Ze bracht me tot voorbij een derde traliehek, in het midden van een kleine ruimte met muren en een vloer van beton. Rechts van mij was een wastafel met een verroeste, loszittende kraan. Bij de muur tegenover me lag een oud matras. Daarboven hingen kettingen omlaag aan dikke metalen ringen. De stalen banden aan het uiteinde stonden open.

“Ik beschouw u als vluchtgevaarlijk en een gevaar voor de openbare orde,” sprak de gevangenisdirecteur. “Vandaar dat u in detentie genomen wordt conform het allerstrengste regime dat deze gevangenis kent.”

Ik vermeed de blikken terwijl haar handlanger mijn armen losmaakte. Nu ik in haar domein en achter haar tralies was, verborg ze niet langer dat ze me begeerde.

“Het feit dat de knevel uit gaat, wil niet zeggen dat ik prijs stel op conversatie,” zei ze, voor de vingers van haar handlanger mijn lippen raakten en aan het riempje van de knevel peuterden. Ze leek in haar nopjes toen ik – in staat om te spreken – zonder een kik te geven tegenover haar bleef staan.

Ik bleef haar blik angstvallig vermijden. Ik was me ervan bewust dat mijn lijf beefde als een riet. Ik was me ervan bewust dat zij dat zag.

“Trek uw kleren uit,” zei ze.

Ik aarzelde een poosje voor ik met onhandige bewegingen mijn broek losmaakte. Een kille tocht streelde mijn blote dijen en kuiten. Ik kreeg kippenvel.  Alleen mijn wangen waren warm, en rood, van schaamte.

Ik wierp haar een smekende blik toen ik alleen mijn onderbroek nog aan had.

“Al mijn kleren?”

“Heb ik een kledingstuk vermeld dat u aan mocht houden?”

Een paar seconden later stond ik naakt tegenover haar.  Ze wenkte me. Dit was sein voor haar handlanger om te grijpen en gevankelijk naar de muur te voeren. Ik werd min of meer neergesmeten op het matras. De dommekracht kwam tegenover me zitten, zwaar leunend op mijn benen. Hij omklemde mijn middel en trok mijn rechterpols in de richting van de muur, de openstaande band.

Met betraande ogen keek ik toe hoe de gevangenisdirecteur de band en mijn hand pakte. Ik voelde haar zachte vingers terwijl ze bijna liefdevol de band bevestigde en vastklikte. Ik voelde me overrompelend, geïntimideerd en ongelooflijk onheus bejegend.

Ze liep naar mijn andere kant, kreeg mijn andere hand aangereikt en maakte ook die vast. Niet veel later stond ze tegenover me om op me neer te kijken. Ze zag dat ik haar machteloze gevangene is.

“Ik kom terug,” zei ze. “Voor nader verhoor…”

Ze draaide zich om. Ik keek haar wiegende billen na terwijl ze het traliehek passeerde, mijn gevangenis verliet. Mij achterliet. Ik voelde de stalen banden die mijn armen tegen het harde, kille beton van de muur lieten opzitten en pootjes geven. Toen het traliehek knersend dichtgeschoven werd, voelde ik dat ik een stijve kreeg.




Mijn lijf schrok zich wild van het  geluid van een traliehek. Spanning kroop in al mijn ledematen.  Het  vergeten gevoel dat ik moest plassen, keerde terug. Terwijl bundels licht uit zaklantaarns als ratten over de vloer van mijn gevangenis joegen, staarde ik naar mijn voeten, omgevallen liggend op het matras. Het traliehek knerste open. Ik hoorde voetstappen en wist, voelde dat het haar voetstappen waren, de voetstappen van de gevangenisdirecteur. Op het moment dat ik haar ogen op mijn lichaam gericht wist, kreeg ik een stijve. De zaklantaarns beschenen me het felst op de plek waar zij keek.

Ze had twee handlangers meegebracht. De dommekracht kende ik al. Haar andere metgezel was een dame gekleed in een rok en een coltrui die amper welvingen verborg. Haar gezicht was gespannen toen ze me opnam. Ze leek ongeveer net zo in verlegenheid gebracht als ik.

“Hallo Philip,“ sprak de gevangenisdirecteur. Ze had haar schoenen gepoetst en haar eretekenen op de revers van haar uniform gespeld. Ze had haar lippen kersenrood gestift.

“Dat is mijn doopnaam,” mompelde ik. “De naam die in mijn paspoort staat. De meeste mensen noemen me Flip…”

“Dan noem ik je ook Flip,” sprak ze.  Mijn ogen vlamden op naar haar metgezellin toen de directeur haar uitlegde dat ik gearresteerd was op verdenking van het beramen van een aanslag op de zagerij. Gezien de ernst van het misdrijf waarvan ik verdacht was, gold het strengste detentieregime.

“Al heb ik besloten hem niet te knevelen,” zei de gevangenisdirecteur. “Niet meteen tenminste. Dat bleek ook niet nodig, de gevangene is tot nu toe zeer rustig geweest.”

“Maak de gevangene maar los,” sprak de vrouw zonder tieten. Ze knikte in de richting van de dommekracht, die onmiddellijk aan het werk ging. Toen hij aan het werk ging, rook ik de shampoo waarmee hij zijn haren had gewassen, de aftershave die hij had opgedaan na het scheren.

“Ik ben Monica Hearst,” zei de vrouw zonder tieten. “Ik ben officier van justitie in het Lake District.”

“Wat gaat er met me gebeuren?” vroeg ik, zodra ik op mijn benen stond, onvast, mijn spieren stijf en pijnlijk. “Wat bent u met me van plan? Wanneer kan ik van mijn recht gebruiken maken om twee telefoontjes te plegen? Ik heb recht op een advocaat. Aangezien ik inmiddels schijnbaar beschuldigd wordt van het plegen van een aanslag,…”

De officier van justitie maakte een eind aan mijn woordenvloed door de naaldhak van haar rechterpump bovenop mijn voet te plaatsen. Ze drukte een keer of drie hard, nadat de dommekracht me vastgepakt had en op mijn plaats hield. Ik jammerde van pijn.

“Ik verbied u ten strengste om vragen te stellen,” sprak ze. “U spreekt alleen als u iets gevraagd wordt. Hebt u dat begrepen?”

“Ik… Uhm…” Ik bedacht van alles om te zeggen. Over rechten van verdachten, over de rechtsstaat, over conventies, verdragen, menselijkheid. Maar ik slikte mijn woorden in.

“Ik… ik heb u begrepen, mevrouw  Hearst,” mompelde ik.

Ze kwam onaangenaam dichtbij om te bekijken met een blik waarvan ik wilde terugdeinzen, of anders ineenkrimpen. De dommekracht hield me op mijn plek.

“Ik twijfel nog,” zei ze, waarna ze me in mijn kruis greep. “Ik twijfel of u me al begrijpt.” Ze kneep, stompte, vergruisde me. Ze liet me jammeren.

“Echt begrijpt,” waarna ze me nog een keer kneep, stompte en vergruisde.

“Heeft u nu begrepen wie hier de baas is?”

“Dat bent u, mevrouw Hearst,” huilde ik zowat.

“En heeft u nu begrepen wat u te doen staat?”

“Ik doe wat u zegt,” jammerde ik. “Ik spreek alleen op commando, als me dat gevraagd wordt.”

“Goed zo,” zei ze tevreden. Ze keek toe hoe ik op bevel mijn handen wegstak op mijn rug. Ik voelde dat ik geboeid werd, met licht elastische rubberen banden, die  zowel mijn polsen als mijn onderarmen tot één geheel maakten. Ik voelde mijn stijve terugkeren.  

De tocht voerde langs diverse gangen, traliehekken, vergrendelde deuren, deuren die alleen open gingen nadat de gevangenisdirecteur een pasje door een gleuf had gehaald en een code had ingetikt. We gingen een trap af, ik voorzichtig, wankelend, voetje voor voetje. Ondergronds rook het muf. We waren op een plek waar het daglicht nog nooit geweest was. De lange nauwe gang werd verlicht door naargeestig TL.

Voorbij de deur aan het eind van de gang was een schemerige betonnen ruimte. Terwijl de dommekracht me goed vast hield, liep de gevangenisdirecteur naar een paneel met knopjes bij de muur. Ze zette de ruimte in een roze gloed. Middenin de ruimte, op een verhoging, stond een uitklapbed, met metalen poten en bodem. De bodem piepte en kraakte toen de gevangenisdirecteur de hak van haar schoen erop plaatste. Ook onder dat gewicht boog de bodem al door.

“Leg hem plat op zijn rug,” zei de officier van justitie zodra de dommekracht met mij in zijn handen bij de bank stond.  Min of meer uit eigen beweging beklom ik het piepende, krakende, heftig doorbuigende gevaarte. Ik kwam op mijn rug terecht. Er werd aan mijn benen getrokken totdat ze recht lagen, mijn hielen bovenop de rand. Ook mijn nek voelde de rand.  Mijn hoofd helde wat achterover zodat mijn ogen mijn belagers niet meer zagen. De banden rond mijn polsen en onderarmen, onder mijn lichaam met elkaar verbonden, dwongen mijn armen werkloos langs mijn lijf.

Met een droge snik begroette ik de vingers van de gevangenisdirecteur. Ik voelde elastische banden mijn enkels vangen, opschuivend naar de hoeken van het bed, zodat mijn dijen open kwamen te staan. Inmiddels was de officier van justitie op een stoel komen zitten, naast het bed waarop ik lag, ter hoogte van mijn kruis. Toen ik mijn hoofd omhoog probeerde te vechten om haar te kunnen zien, gaf de gevangenisdirecteur me een klap in mijn gezicht, met de rug van haar hand.

“Plat liggen,” siste ze.

Even later had ze met een brede band mijn romp vastgezet, en was het onmogelijk geworden om me heen te kijken. Terwijl de directeur tevreden op me neerkeek, glipten een paar tranen uit mijn ogen.  Inmiddels werden kleverige pleisters op mijn geslacht en op mijn ballen geplakt. Toen ze zaten, pakte de gevangenisdirecteur mijn gezicht. Ze liet me haar kracht en haar nagels voelen.

“Ik geef je de gelegenheid een volledige bekentenis af te leggen, Flip,” sprak ze, terwijl haar gezicht vlakbij het mijne kwam, “Als je bekent dat je een aanslag op de zagerij wilde plegen, een gigantische explosie die tot in de wijde omtrek te horen zou zijn geweest,  en die het leven gekost zou hebben aan zeker 20 Chinese dagloners, dan kunnen we dit verhoor beëindigen. Dan hoeven wij ons niet genoodzaakt te zien je tot een bekentenis te dwingen…”

Haar intense ogen doorboorden de mijne. Ik liet mijn ogen vluchten, zag een ver plafond, met rode lichten die mijn naakte, kwetsbaar opgestelde lichaam in een appetijtelijke gloed hadden gezet.  Ik voelde dat een bekentenis niets zou uithalen. Als ik niet bekende, zou ze me martelen om me tot een bekentenis te dwingen. Als ik wel bekende, zou ze me martelen om me te straffen voor het misdrijf dat ik in dat geval gepleegd zou hebben.

“Ik ben onschuldig,” sprak ik vrijwel onhoorbaar. “Ik weet niet eens waar die zagerij is, laat staan dat ik hem zou willen opblazen.”

“Wat zegt hij?” vroeg de officier van justitie. Haar stem klonk schril.

“Hij zegt dat hij onschuldig is,” herhaalde de gevangenisdirecteur.

“In dat geval autoriseer ik het gebruik van dwangmiddelen. Voor mij staat vast dat deze man een terrorist is. Als hij een bekentenis aflegt, heb ik de zaak die ik nodig heb om de media te halen, mijn naam te vestigen, promotie te maken en weg te wezen uit dit godvergeten gat.”

“Je hoort het,” zei de gevangenisdirecteur met haar breedste glimlach. “Ik heb toestemming om je middels het toedienen van elektrische schokken tot een bekentenis te dwingen.”

Ze bekeek mijn panische, met tranen gevulde ogen terwijl mijn ledematen trilden, het bankje waarop ik lag kreunde omdat ik met alle geweld aan mijn boeien trok. Maar mijn verzet kwam veel te laat. Ik was al enige tijd volmaakt hulpeloos.

“Maar eerst ga ik je dwingen om te zwijgen,” sprak ze. Met vrijwel verliefde ogen plaatste de directeur een bit in mijn mond. Ze trok de bandjes goed strak en gespte ze vast bij mijn nek. Dikke tranen druppelden uit mijn ogen toen ze twee stekkers aansloot op de bovenkant van het bit.

“Daarnet kon je bekennen, maar wilde je niet,” zei ze, terwijl ze mijn wang aaide. Ze bekeek me eerst verliefd en vervolgens afwezig. Ze keek om. Ik voelde haar hand op mijn buik. Het bed kraakte omdat mijn lijf vocht. Toen haar handen mijn lul bevoelden, werd deze weer helemaal stijf.

“Straks wil je niets liever dan bekennen,” fluisterde ze.

Ze kwam overeind in haar volle lengte, keek om naar de officier van justitie en opzij naar de dommekracht, die ergens bij mijn voeten was, zat, ik denk met een kastje op zijn schoot.

“Begin maar met 100 volt,” sprak ze. Ze knipte met haar vingers in de lucht.